Zoeken
De randvoorwaarden worden uitgewerkt in de fase waarin we het definitieve ontwerp uitwerken.
Nee. De informatie over bodemopbouw die in het grondwatermodel zit is op regionaal schaalniveau. Dit is altijd het geval bij grondwatermodellen. Voor een vlakdekkend grondwatermodel voor een gebied zoals de Raamvallei is het ondoenlijk om op individueel perceelsniveau bodemgegevens te verzamelen en in het model in te bouwen. Bodemgegevens uit regionale data zijn compleet en betrouwbaar maar kunnen lokaal heel specifieke afwijkingen vertonen ten opzichte van de praktijksituatie. Dit zal echter geen significante wijzigingen geven van de modeluitkomsten. Alleen als de modeluitkomsten daar sterke aanleiding toe geven kan hier in een latere fase op ingezoomd worden. Op basis van vergelijking met meetgegevens en de steekproefgesprekken werd herkend dat het rekenmodel de werkelijkheid op een representatieve manier benaderd.
Nulsituatie (gemeten waarden):
Het vastleggen van de nulsituatie, of een 0-meting, betreft het meten en vastleggen van de grondwaterstanden in de jaren voorafgaand aan de peilverhoging, dus bij de huidige stuwpeilen. In het gebied is een netwerk van grondwaterpeilbuizen aanwezig. Enkele van deze peilbuizen meten al ruim 10 jaar. In 2020 en 2022 is het meetnet uitgebreid met extra peilbuizen. Al deze peilbuizen meten dagelijks de grondwaterstand. Met dit meetnet ontstaat een gebiedsdekkende meetreeks van grondwaterstanden door het jaar heen in de huidige situatie (dus bij de huidige stuwpeilen). Door elke dag te meten kunnen voor snel reagerende systemen statistisch gezien betrouwbare voorspellingen gedaan worden met grondwatermeetreeksen van minimaal 1 jaar en liefst 2 jaar lang. Tegen de tijd dat het peil zal worden verhoogd is een meetreeks beschikbaar van minimaal 3 jaar (voor de laatst geplaatste peilbuizen; voor de meeste buizen nog een stuk langer). Op het moment dat de peilverhoging wordt ingevoerd, is voor dit gebied dus een meetreeks beschikbaar die voldoende lang is om betrouwbare analyses op uit te voeren. In die analyses worden alle meetgegevens tot aan het moment van peilverhoging vergeleken met alle meetgegevens vanaf het moment van peilverhoging om het werkelijke effect van de peilverhoging te bepalen, waarbij effecten van weersvariabelen (bijv. een periode van veel regen of juist droogte) hier worden uitgefilterd.
De peilbeheerder heeft met beheermarges de mogelijkheid om in te kunnen spelen op droge en natte omstandigheden en de weersvoorspellingen.
Goed vakmanschap en snel en adequaat handelen blijft daarom de basis voor het peilbeheer. Zeker in gebieden waar veel doelen samenkomen is het waterschap in gesprek met de omgeving, om zo genomen streefpeilbesluiten continu te toetsen aan de actualiteit. In het geval van calamiteiten (zoals bij extreem hoog water op de Maas) is het peilbeheer gericht op het principe vasthouden – bergen – afvoeren. Dit is geregeld in calamiteitenplannen.
Het gehele systeem van A-watergangen moet in de nieuwe situatie (blijven) voldoen aan de eisen met betrekking tot afvoercapaciteit (vastgelegd in normen op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water, NBW Vastgelegd in de interim omgevingsverordening (hoofdstukk 4) provincie Noord-Brabant. Dit is een uitgangspunt voor het ontwerp en als zodanig ook vastgelegd in het programma van eisen. Het ontwerp zal dan ook hierop getoetst worden door middel van berekeningen.
Ja, het grondwatermodel dat gebruikt is voor de berekeningen gaat uit van het huidige peil van de Maas.
Het waterschap voert het peilbeheer uit met behulp van eigen (gebieds)kennis en kunde van de peilbeheerders en met technische ondersteuning en advisering door specialisten. Eens in de 10 jaar bespreekt het waterschap met belanghebbenden in een gebied de na te streven peilen. Gezien de afweging van doelen is een vast streefpeil in de meeste gevallen gewenst. Daarmee laat het waterschap het traditionele beheer van lage winter- en hoge zomerpeilen, achter zich. De peilbeheerder heeft met beheermarges de mogelijkheid om in te kunnen spelen op droge en natte omstandigheden en de weersvoorspellingen. Om droogte te voorkomen zorgen we dat er zoveel mogelijk neerslag in de bodem blijft of naar het grondwater kan. Tegelijkertijd is het nodig dat we bij extreem grote hoeveelheden neerslag de wateroverlast beperken. Dit kan bijvoorbeeld op afstand gestuurd worden via automatische stuwen.
Onderdeel van het Gebiedsplan Raam is dat we zorgen voor een goed waterpeil voor landbouw en natuur door het peilbeheer te optimaliseren. Zo zijn streefpeilen opnieuw vastgesteld (o.b.v. de GGOR visie) met de nota peilbeheer. Maar wat zijn streefpeilen en hoe werkt dit in de praktijk? En wat doet het waterschap tijdens droogte, wat als het te nat is? In onderstaande animatie leggen we het uit.
De term streefpeil gaat niet over grondwaterstanden, maar over het oppervlaktewater. Het waterschap beheert met behulp van stuwen de oppervlaktewaterpeilen en beïnvloedt daarmee de grondwaterstanden. Er bestaat dus geen streefpeil voor grondwaterstanden.
Ja, de Nota Peilbeheer geeft kaders om beter in te spelen op extreme weersomstandigheden, zoals perioden van hevige neerslag of juist droogte.